Direct naar artikelinhoud
column

Ik was toegetreden tot het leger der onzichtbaren

Eva Hoeke

Drie maanden was ze inmiddels, onze Frida, en het lukte me nog altijd om de dagen zonder haast door te komen. Het ontdekkende had nog steeds voorrang, het langzame, het primaire, en het ontging me niet hoe heilzaam het nieuwe tempo voor ons beiden was. Beetje nadenken, beetje lummelen, een plaats voor het raam – met het wiegen van haar, wiegde ik mezelf.

Maar er staat een prijs op.

Mijn wereld was klein geworden, klein en weinig interessant voor anderen, ik hoorde het zelf wanneer ik er na een dag verslag van deed.

Ik heb boodschappen gedaan.

Ik heb de was gedaan.

Het waaide flink, dus het was zo droog.

Nou, en verder heb ik de medicijnenla eindelijk opgeruimd, dat werd tijd, en de ouwe kranten weggebracht, o ja, en Joseph en Olga moesten naar de dierenarts voor hun jaarlijkse inenting, nog een heel gedoe trouwens om die kooi onderin de kinderwagen te krijgen, ging maar net, die katten blèren natuurlijk, och-och-och, en daarna heb ik de was weer van de lijn gehaald en opgevouwen en nu ga ik nog even naar de buren want daar is een pakket bezo-

De Man, mij aan de andere kant van de lijn voorzichtig onderbrekend: ‘Oké, maar ik heb dus een deadline, ik hoor het vanavond wel, goed?’

Ik was toegetreden tot het leger der onzichtbaren.

Zoveel vrouwen die hun dagen zo doorbrachten, maar je kreeg er pas oog voor als je in hetzelfde schuitje zat. Ik zag ze bij de Vomar, in tuinen en op het consultatiebureau, de ongekroonden, de onbetaalden, de mensen wier krachten nooit worden omcirkeld omdat ze geen economische waarde vertegenwoordigen, en misschien ook wel omdat ze hun eigen leven domweg niet opeisen, terwijl ze toch kinderen grootbrengen, palen slaan, bergen verzetten, en ik dacht, dat is ook wat, al dat werk en niemand die het doorheeft.

Ga je nu al naar bed, vroeg-ie die avond doodleuk toen ik om 11 uur aftaaide. Alsof ik drie uur later niet alweer aan de beurt was.

En daarom kwam ze als geroepen, die vrouw op de Afsluitdijk.

Die ochtend had ik de tassen gepakt voor een weekend in een Drents vakantiehuis. De Man ging niet mee, te druk, in zijn plaats kwamen mijn vriendin Carolien en haar zoontje. Zij weduwe, ik onbestorven weduwe, het paste precies. Met het zweet op de neus kreeg ik het hele spul die ochtend in de auto, met een sterk besef van kwetsbaarheid jakkerde ik daarna over de A7. Reeds bij Hoorn kwam het slechte nieuws. Werkzaamheden, ruim een uur vertraging op de Afsluitdijk, niks aan te doen. Daar zat ik dan, in dit niemandsland met Dikkie Dik in de cd-speler, een baby die elk moment honger kon krijgen en die heel lange rode streep in het vooruitzicht. Achterin vroeg de Dochter (4) wat het woord kut betekent.

We waren niet de eersten die bij een winderig benzinestation stopten om te plassen, maar ik was wel de enige met drie kinderen. En daar gebeurde het. Want nadat ik met de baby in een draagzak en aan iedere hand een kleuter terugkeerde naar de auto, allemaal met een baard van ijs, kwam er een vrouw met een baby in haar armen op me afgestiefeld die even daarvoor al naar me had staan kijken toen ik met de draagzak stond te hannesen. Ik zag het in haar blik – was ik echt met drie kinderen op pad? In mijn eentje? Respect!

Het zullen de hormonen zijn, maar een paar uur later reed ik drie kilo lichter Drenthe binnen. Ik was gezien.