Direct naar artikelinhoud
interviewsaskia de coster

Ze wilde geen kind, maar toen de baby toch kwam, vreesde Saskia de Coster voor haar schrijverschap

Saskia de CosterBeeld Robin De Puy

Ze wilde geen kind, maar toen de baby toch kwam, vreesde ze voor haar schrijverschap. Zo staat het in Nachtouders, van de Vlaamse schrijfster Saskia de Coster. ‘Ik schaam me dat ik er zo over dacht.’

Een veelzeggende scène in de roman Nachtouders is die waarin Saskia, walgend, de poepluier verschoont van haar zoontje Saul. Het bewijst wat ze eigenlijk al weet: ze is ongeschikt als moeder.

‘Ik klem mijn kaken op elkaar en probeer niet door mijn neus te ademen. De dampende stank van rot fruit met maagsap. Karl kijkt me op de vingers terwijl ik Sauls billen schoonveeg. Mijn maag draait. Een natuurlijke moeder kokhalst niet als ze haar kleintje verschoont.’

Saskia en Juli hebben een zoontje, Saul. Voor Juli, de biologische moeder, lijkt het ouderschap vanzelf te gaan. Maar Saskia worstelt. Ze mag dan voor de wet net zo officieel moeder zijn als Juli, zo voelt het niet - ze voelt zich een bedrieger.

Saskia had nooit een kind gewild. Ze voelde de lichamelijke drang niet, was er bovendien ongeschikt voor, dacht ze, want haar kamerplanten en vissen gingen altijd dood. Ze schrok terug voor het idee dat er een monster ‘met klauwtjes en venijnig stampende pootjes en een hoofd zo groot als een luchtballon’ in haar zou groeien, en, nog veel belangrijker, ze moest schrijven.

Uit Nachtouders

Nachtouders is het achtste boek van de Vlaamse Saskia de Coster (43). Autobiografische fictie, zou je het kunnen noemen, het boek is geënt op persoonlijke gebeurtenissen. Centraal staat een reis die Saskia, Juli en de dan 1-jarige Saul (alleen Saskia heeft in Nachtouders haar eigen naam, de rest van de personages heet in werkelijkheid anders) maken naar een eiland voor de kust van Canada, waar goede vriend en zaaddonor Karl opgroeide in een soort hippie-enclave.

Een reisverslag is het boek niet geworden. In de Volkskrant-recensie omschreef Persis Bekkering Nachtouders treffend als ‘een kolkende mix van theaterdialogen, tobberige dagboekfragmenten, razende prozagedichten en scènes vol slapstick’. Het boek ‘van epische proporties’, ‘haar aangrijpendste roman tot nu toe’, kreeg vijf sterren.

Saskia wilde geen kind, maar het kwam er toch - als een soort ruil, zo staat het in Nachtouders. Als Saskia maar zoveel mag blijven schrijven als ze wil, mag het kind er komen.

De Coster, opgewekt, in een Antwerps café naast het Centraal Station: ‘Dat is natuurlijk oneerlijk. Want het is halfslachtig, en dat is niet goed. Ik doe normaal gesproken dingen nooit halfslachtig.’

Saskia de CosterBeeld Robin De Puy

Het is een houding die doet denken aan een bepaald type mannelijke kunstenaar dat zich verheven voelt boven het gezinsleven. Hij maakt kunst, de vrouw zorgt wel voor de kinderen.

‘Ik wilde Nachtouders eigenlijk eerst als ondertitel geven: ‘Een vaderboek.’ Haha, dat leek me wel toepasselijk. Eerlijk gezegd: ik schaam me een beetje dat ik er zo over dacht. Het ouderschap en kunstenaarschap zijn verenigbaar, het is onzin om te zeggen dat het niet zo is, een groot cliché. Het ouderschap verbreedt je blik, dus het is zelfs winst. Maar ook toen ik dat nog niet zag, wist ik: ik kan en mag niet voor haar verlangen, voor haar kinderwens, gaan staan. Daarvoor hield ik te veel van haar.’

Ik doe het gewoon en dan zien we wel - zoiets?

‘Het was een blinde sprong in het diepe. Soms is dat goed, over sommige dingen moet je van tevoren niet al te lang nadenken. Alleen: het ging nu ook over een ander leven, dat van het kindje dat erbij zou komen. Daarbij komt dat het maken van een kind voor ons iets was wat in een laboratorium gebeurde. Dat maakt je er vreselijk van bewust: dit is dag één van de zwangerschap. Het krijgt iets machinaals. Ik kreeg er hyperventilaties van. Mijn vriendin werd meteen bij de eerste poging zwanger, maar kreeg toen twee miskramen. Je komt rillend van de kou uit het water en je moet er meteen weer in springen, er is geen tijd om bij te komen. Ik zag hoe slecht mijn vriendin er fysiek aan toe was. Het werd een slopend traject.’

Dat ze over haar inmiddels 4-jarige zoon zou schrijven, was snel duidelijk, vertelt De Coster. ‘Het is niet mijn gewoonte over mezelf te schrijven. Nu was het anders. Ik wilde iets met dit verhaal, met mijn ervaring. Mijn eerste idee was: een soort brief aan hem, vanuit een romantisch idee dat ik hem van alles zou gaan uitleggen. Maar toen ik begon te schrijven, vond ik het niet goed, niet eerlijk. Het ontsteeg het niveau van de verjaardagskaart niet. Ik begreep: als ik iets interessants over mijn zoon wil schrijven, zal ik ook naar mezelf moeten kijken, naar mijn eigen achtergrond, naar wat er schuurt en hoe het komt dat het moederschap voor mij niet evident was, dat het voor mij niet meteen natuurlijk voelde.’

Heb je daar inmiddels een verklaring voor?

‘Ik was er bang voor. Bang dat het in de plaats zou komen voor van alles, dat het in de weg zou komen te staan van mijn werk, van de liefde tussen mij en mijn vriendin. Ik kan mezelf verliezen in liefde, de liefde tussen twee mensen is voor mij het ultieme. Een kind doorbreekt dat. Daarbij is altijd tegen me gezegd, vooral door mijn moeder, dat ik het niet zou kunnen: jij, met een kind? Je kunt nauwelijks voor jezelf zorgen. En dan is er nog het beeld dat ik zelf heb meegekregen van ouder-kindverhoudingen. Ik kan me goed herinneren dat ik als kind naar mijn ouders keek en dacht: zo’n soort leven wil ik niet. Er was geen enkele reden om dat leven te willen kopiëren.’

Wat stond je er zo aan tegen?

‘Mijn ouders zijn katholiek, conservatief, en daarin heel consequent. Mijn vader had een hoge functie en was weinig thuis, de typische afwezige vader. Ik was daar als kind kwaad om. Vooral omdat ik zag dat mijn moeder veel capaciteiten had die onbenut bleven: ze was notaris, maar zegde haar baan op om voor het huishouden en vier kinderen te zorgen. Voor mij was dat een schrikbeeld. Omdat mijn moeder haar ambitie niet kon uiten in een carrière, moest thuis alles perfect zijn. Daar was ze neurotisch in. Wij, haar kinderen, moesten ook perfect zijn. Toen het met mij zo anders uitpakte dan ze voor ogen had, moet de teleurstelling enorm zijn geweest.’

Je werd door je ouders in een keurslijf gedwongen.

‘Het was vrij snel duidelijk dat ik creatief was, dingen wilde maken. Maar ik maakte, tot afschuw van mijn ouders, ook veel kapot. We moesten Schotse rokken dragen en ik vond dat vreselijk, dus ik knipte die rok kapot of ging er expres mee in het prikkeldraad hangen. Mijn ouders waren ook erg oordelend. Voor ons was het volkomen duidelijk met wie we mochten omgaan en met wie niet. Heel beklemmend.’

Toch durfde je, als enige van de vier kinderen, tegen je ouders te rebelleren, zei je oudere zus Tanja.

‘Ik moest wel, ik voelde me zuurstofloos. Mijn moeder vond het ergens wel leuk dat ik creatief was. Kunst, leuk - maar dan moest het wel burgerlijke, goedgekeurde kunst zijn. Droogbloemen schilderen enzo. Dat kon ik later wel gaan doen, zei mijn moeder. Nee! Dat maakte me vreselijk kwaad. Want ik méénde het met die kunst. En misschien is dat ook wel mijn redding geweest, dat ik er zo serieus in was. Ik ging in m’n eentje het bos in. Vandaag schrijf ik één schrift vol, zei ik tegen mezelf, morgen twee schriften en overmorgen drie schriften. Een soort wedloop met mezelf. Heerlijk.’

Was je een eenzaam kind?

‘Ja, al is ieder kind dat denk ik, tot op zekere hoogte. Tot ik een jaar of negen was ging het op school nog wel, daarna werd het rampzalig. Ik vond geen aansluiting, snapte niet hoe ik met andere kinderen om moest gaan. Ze vonden me raar, ik werd gepest om de onbenulligste dingen, zoals om mijn boterhammen, hypergezonde bruine boterhammen met een dun velletje rookvlees ertussen. Ik wist: ze vinden me stom, en dus ging ik me nog eens extra stom gedragen. In discussie gaan over alles, alles in twijfel trekken. Ik zonderde me af, ging in de klas in m’n eentje achterin zitten en deed alsof het me niks kon schelen. Huilen deed ik stiekem op de wc. In Nachtouders ben ik nagegaan wat er gebeurt als je jezelf buitenspel blijft zetten, om mijn zoontje daarvoor te behoeden. Ik wens hem toe dat hij deelneemt aan het leven, zoals ik nu ook doe. Thuis benadrukte mijn moeder dat het mij in de maatschappij nooit zou gaan lukken. Ik zou er nooit in passen, dat bleef ze zeggen, dat was een van de mantra’s die ik meekreeg. En ik dacht: oké, da’s goed. Ik hoef helemaal niet in de maatschappij te passen, sterker nog: ik wíl niet eens in jouw soort maatschappij passen.’

Saskia de CosterBeeld Robin De Puy

Tanja, die net als jij op vrouwen valt en net als jij de niet-biologische moeder is van een kind van 4, zei: ‘Het is de humor van het leven dat uitgerekend zij twee lesbische dochters hebben gekregen.’

‘Ik geloof eigenlijk niet in homofobie, weet je dat? Ik denk dat het altijd een internalisering is van iets in jezelf wat je niet kunt aanvaarden. Het is voor mijn ouders altijd onbespreekbaar geweest, en nog steeds. Mijn moeder zegt: ‘Dat soort mensen kennen wij niet.’’

Was het moeilijk om je ouders te vertellen dat je op vrouwen valt?

‘Ja, dat heeft lang geduurd. Ik had al eerder mijn moed verzameld, maar toen was Tanja mij net voor. Ik kon het mijn ouders niet aandoen om ze te confronteren met nóg een lesbische dochter, dus ik ging terug naar het wachtbankje. Tot het niet meer ging, ik was al 23. Het liegen was niet meer vol te houden. Maar ik durfde niet, ging steeds maar wéér een blokje om, tot Tanja zei: nu ga je aanbellen en nu ga je het zeggen.’

Denk je dat je moeder verbaasd was?

‘Nee, ik heb sterk het gevoel dat ze het wel wist, hoe gek dat ook klinkt. Al hebben mijn ouders ook lang volgehouden dat Tanja mij zou hebben aangestoken, dat het een soort bevlieging was.’

Je hebt geen contact meer met je ouders. Hebben ze je zoontje ooit ontmoet?

‘Voor hen is mijn zoon niet hun kleinkind, omdat er biologisch geen verwantschap is. Dat voelde, en dat heb ik van tevoren misschien onderschat, afschuwelijk. Verpletterend, eigenlijk. Ik stuurde een berichtje nadat hij was geboren en kreeg geen antwoord. Later zijn ze een keer langsgekomen. Na afloop zei mijn moeder: ‘Zo, nu hebben we onze plicht gedaan.’ Het lukt mij niet om ze te begrijpen, dus ik heb ze moeten loslaten. Voor mijn zoon bestaan mijn ouders niet, hij heeft geen benul dat ook ik een papa en een mama heb. Ik mis bij mijn ouders verwondering, zoals ik die nu zelf met mijn zoon ervaar. Als je een kind krijgt, krijg je in zekere zin de kans zelf opnieuw op te groeien. Alsof je alles weer voor het eerst ziet, door de ogen van het kind. Er zijn natuurlijk allerlei praktische aangelegenheden, maar dat aspect is voor mij poëtisch. Mijn zoon van 4 is vaak bang voor monsters. Dan pak ik de anti-monsterspray, een plantenspuit met water, en samen spuiten we die in alle hoekjes van zijn kamer voor hij gaat slapen. Dat spel vind ik leuk. Zo zie ik literatuur eigenlijk ook. Ik wéét dat het een spel is, en dat het marginaal is, maar ik neem het wel heel serieus.’

De Coster houdt van wat ze ‘de ernst van het spel’ noemt. Op haar achttiende liet ze in witte, haast onzichtbare inkt op haar pols een zelfontworpen symbooltje tatoeëren, dat haar vertelt dat ze altijd het spel van de literatuur zal spelen omdat het voor haar ‘van levensbelang’ is. Ze schrijft in vele vormen (columns, theater, audioperformance) en werkt vaak samen met beeldende kunstenaars en muzikanten. De familieroman ‘Wij en ik’ (2013) werd een bestseller met meer dan 50.000 verkochte exemplaren. Tom Lanoye noemde haar ‘de koppigste, grilligste en aantrekkelijkste pen van België’. Met Nachtouders zal ze waarschijnlijk doorbreken bij een (nog) groter publiek. Maar het zal ook het boek zijn dat de deur naar haar ouders definitief dichtgooit, zegt ze. ‘Dat denk ik wel, ja.’

Bewust?

‘Nee. Ik wist dat ik een risico nam, alhoewel ik geen rekening wil vereffenen. Ik dacht zelfs, maar ik ben naïef, dat ze het misschien wel zouden begrijpen. Dat we misschien nader tot elkaar zouden komen. Het was snel duidelijk dat dat niet zou gebeuren. Ik had een interview met het blad Kerk & Leven geregeld, een blad waarvan ik weet dat mijn ouders het lezen. Het was een vorm van onrechtstreekse communicatie, een manier om toenadering te zoeken. Kort na publicatie werd ik gebeld door de hoofdredacteur, die een vreselijke mail van mijn andere zus - die de kant van mijn ouders heeft gekozen - ontving, een mail die zij namens mijn ouders had geschreven. Dat het een schandaal was dat ze mij aan het woord hadden gelaten, dat het een schandaal was dat ik dit boek had geschreven over mij en mijn familie. Toen wist ik: ik ben naïef geweest.’

Saskia de CosterBeeld Robin De Puy

Wat vonden je ouders zo schandalig?

‘Dat ik überhaupt over ze praat, over mezelf praat, over pijnlijke persoonlijke dingen praat. Mijn ouders willen al mijn hele leven het liefst dat ik mijn mond houd. Mijn moeder verwijt mij, impliciet, dat ik mezelf te belangrijk vind, ‘Ge denkt dat gij het zijt’, zegt ze dan. Welnee. Ik spreek me uit, en dat mag niet. Ik moet zwijgen, maar dat wil ik niet.’

Werd er altijd zo onrechtstreeks gecommuniceerd?

‘Ja. Vroeger kon mijn moeder zeggen: ‘Ik ga dit lepeltje wegleggen.’ En dan wist ik dat ik snel dat lepeltje moest gaan wegleggen. Het was voor mij erg wennen, in relaties bijvoorbeeld, dat niet iedereen zo communiceerde. Mijn partner snapte er niks van.Dan zei ik: ‘Je hoeft mij niet op te halen.’ En dan moest zij zeggen: ‘Jawel, ik ga je ophalen.’ Ik zou dan weer zeggen: ‘Nee, hoeft echt niet, veel te veel moeite.’ Zo moest dat dan een tijdje heen en weer gaan, met als eindresultaat dat zij mij - uiteraard - zou ophalen. Als ze dat dan niet deed of niet begreep, was ik zwaar beledigd.’

Maakt het je nu nog wat uit wat je ouders van je vinden?

‘Heel gek, maar eigenlijk niet. Het is alsof ik lang in een bad heb gezeten, maar nu is de stop eruit. Er is geen weg meer terug.’

Je zus zei: dat er geen biologische verwantschap met het kind zou zijn, was voor Saskia een voorwaarde om moeder te worden.

‘Misschien wel. Ik wilde een schone lei, wilde mijn genen niet doorgeven. Eerder het omgekeerde: ik wil opnieuw beginnen.’

Tegelijkertijd schrijf je in Nachtouders veel van Saskia’s twijfels over het ouderschap toe aan het feit dat ze de niet-biologische moeder is.

‘Voor mij voelde dat inderdaad zo. Alsof ik hem in bruikleen had gekregen en dus heel voorzichtig met hem om moest gaan. Ik moest constant tegen mezelf zeggen dat ik niet in paniek moest raken, waardoor ik juist in paniek raakte. Als vroeger iemand aan mij vroeg of ik een baby vast wilde houden, zei ik altijd: ‘Nee, laat maar, want dat gaat vast fout lopen.’’

Nu moest je natuurlijk wel.

‘Ik was er, en ik deed mijn plicht, maar ik vond het ook saai. Ik vond de tijd met zo’n kleine baby eigenlijk helemaal niet zo leuk. Zo’n wezentje dat totaal afhankelijk van je is maar waar je niet mee kunt communiceren. Als hij huilde, zocht ik de verklaring bij mezelf. ‘Zie je wel, hij vindt mij niet leuk, want ik ben zijn echte moeder niet.’ Soms voelt het alsof zo’n baby, hoe klein ook, de wereld doorgrondt. Alsof hij dwars door mij heen keek en zag dat ik het niet in mij had. Ik benaderde het allemaal met een loden ernst, kon me totaal verliezen in welke krabwantjes ik moest kopen. Essayiste Natalia Ginzburg schrijft over opvoeding dat je als ouders het beste in de kamer ernaast kunt gaan zitten: het kind weet dat je er bent, maar je kijkt hem niet op zijn vingers. Dat lukt me nu beter, maar dat eerste jaar was ik eigenlijk voortdurend in paniek. Waardoor ik me juist afzijdig ging houden. Ik ben een affaire begonnen - tijdens de zwangerschap al. Om de paniek te bezweren.’

Als je er nu op terugkijkt, had je dan dingen anders willen doen?

‘Je hebt mensen die zeggen: ik heb nergens spijt van en zou alles precies hetzelfde doen. Maar dat zijn meestal ambtenaren. Ik zou zelf héél veel anders doen, als ik toen zou weten wat ik nu weet. Het zit misschien niet in mijn aard om helemaal betrokken te zijn, maar ik zou van tevoren in ieder geval beter nadenken. Bijvoorbeeld over mijn eigen band met mijn ouders. Dan was ik beter voorbereid geweest, dan had ik er met meer overgave kunnen zijn. Want ik wil de dingen juist altijd met overgave doen. Nachtouders heeft me dat ook nog eens duidelijk gemaakt: om dat boek te kunnen schrijven, moest ik voluit gaan. Ook in relaties werkt het voor mij zo - het concept van daten begrijp ik niet, dat je zegt: ‘We zien wel hoe het loopt.’ Voor mij is het altijd alles of niets.’

Tegelijkertijd begin je een affaire.

‘Ja, totaal belachelijk. Als ik eerlijk ben, kwam het voort uit het gevoel: ik tel nu dus niet meer mee, ik ben overbodig. Want alles draaide om de zwangerschap, om de baby. Kinderachtig, maar voor mijn gevoel viel die hele grote liefde en alles wat wij samen hadden, als een kaartenhuis in elkaar. Vreemdgaan is iets banaals. Het is spannend, fantastisch - aan de ene kant. Seksuoloog Esther Perel zegt: ‘Mensen gaan niet vreemd omdat ze verlangen naar de ander, maar omdat ze verlangen naar een andere versie van zichzelf.’ Bij mij was dat zeker het geval. Ik wilde terug naar mijn onbezorgde, creatieve zelf die zich niet met praktische zaken rondom het kind bezig hoefde te houden. Mijn affaire had weinig met die andere persoon te maken, en veel met mezelf.’

Waren jij en je vriendin al uit elkaar toen je met het schrijven van dit boek begon?

‘Eh, nee. Maar moeten we het daarover hebben?’

Ik vroeg me af: denk je dat het hebben van een kind onverenigbaar is met een grote romantische liefde?

‘Die relatie, dat was voor mij altijd iets wat helemaal goed zat. Mijn grote liefde. Maar als je met z’n tweeën voor een kind zorgt, kom je in een totaal andere rol, die redelijk vernauwend is. Je bent veroordeeld tot het elkaar aflossen en gesprekken over vochtige doekjes. Niet romantisch, en ook eigenlijk oninteressant. Maar onverenigbaar - dat is natuurlijk onzin. Ik heb het zelf onmogelijk gemaakt, door mijn vluchtgedrag. Een affaire is een verslaving die vreselijk veel energie kost. Eerst heb je de high, dan de kater, en dan begint het weer opnieuw. Ik ben er goed in om dingen te verstoppen: zolang je het maar aan niemand vertelt, bestaat het niet, maakte ik mezelf wijs. Dat heb ik lang volgehouden. Maar het schuldgevoel was nooit weg. Het werd te lelijk, te fout. Zo’n affaire is iets destructiefs. Als je er maar lang genoeg mee doorgaat, kan een relatie dat haast niet overleven. Dus wanneer je mij nu vraagt of ik dingen anders zou doen, zou ik het allemaal anders aanpakken. Ik heb enorme stommiteiten begaan, die vernietigend bleken te zijn. Als dat nou nog tot jezelf beperkt blijft, oké, maar het is heel erg dat andere mensen daar schade van hebben ondervonden. Het boek is voor mij een manier om de werkelijkheid te ordenen en naar mijn hand te zetten.’

Kennelijk, want over de breuk gaat het helemaal niet in Nachtouders. Het is eerder een liefdesverklaring.

‘Dat is ook een manier om met het verlies om te gaan.’

Je ex gaf je de volledige vrijheid bij het schrijven van dit boek.

‘Dat is lief van haar, sterk. Die grote liefde was echt. Ze heeft Nachtouders nog niet gelezen. Ik schreef deze roman niet voor haar maar voor mijn lezers. Die vertellen me hoe intiem en herkenbaar ze de nachtgesprekken in bed tussen de prille ouders vinden. Het schijnbaar hyperpersoonlijke is dus behoorlijk universeel.’

Je ex en jij zijn nu co-ouders van jullie zoontje.

‘En dat is een goed iets, voor mij, die gespletenheid. De helft van de tijd heb ik voor mezelf, de andere helft van de tijd is hij bij mij.’

Speelt het nu nog een rol, dat je zijn biologische ouder niet bent?

‘Soms wel. Alleen al omdat we uiterlijk totaal niet op elkaar lijken, hij is blond met blauwe ogen. Af en toe vraagt iemand wat we van elkaar zijn. Dan kan ik er ontzettend van genieten om te zeggen: ‘Hij is mijn zoontje.’ Als hij ‘mama’ roept in het openbaar, of als de kinderen op het schoolplein mij zien en zeggen ‘dat is de mama van Amos’, vind ik dat zalig.’

Saskia’s moedergevoelens komen in Nachtouders met een schok aan de oppervlakte boven, op het moment dat Saul fysiek gevaar loopt.

‘Ja, dat begon ik zelf op een gegeven moment ook te ervaren, al was het in werkelijkheid een langzamer proces. Dat je merkt dat je fysiek ineenkrimpt als hij dreigt te vallen, dat het voelt alsof hij een verlengstuk is van jezelf. Ik was zo blij dat ik dat voelde. Een ander moment was tijdens een bezoek aan mijn moeder, anderhalf jaar geleden, en ze zei dat hij niet écht mijn zoon was. Toen voelde ik: dit klópt niet, wat ze zegt. Er kwam zo’n oerkracht bij me los, dat het me eerlijk gezegd zelf verbaasde.’