Direct naar artikelinhoud

Bedankt Turkse man, dat u mijn dochter veilig thuisbracht

Zou het kunnen dat de jongere generatie minder bevangen is door vooroordelen jegens vreemdelingen dan de oudere, vroeg Sander van Walsum zich af na een bijzonder voorval.

Een aangename confrontatie met vooroordelen
Beeld Joren Joshua

Mijn 25-jarige dochter vertelde het heel terloops. Alsof het niets bijzonders was. Alsof zij zichzelf aan het voorval moest herinneren. De voorgaande nacht was zij na een feest in Amsterdam in de laatste van drie auto's gestapt die bij het feestterrein, aan de Overtoom, in een rij stonden opgesteld. Een taxi, veronderstelde zij. Net als de twee auto's voor haar. En de chauffeur wekte ook niet meteen andere vermoedens. Hij ging rijden nadat mijn dochter hem had laten weten dat ze naar het Centraal Station wilde. Pas na een tijdje liet hij haar - bijna verontschuldigend - weten dat hij geen taxichauffeur was en zijn auto geen taxi. Maar dit deed allemaal niets af aan zijn bereidheid om haar naar het Centraal Station te rijden. Of verder. Want het station was vast niet haar eindbestemming. Nee, zij logeerde in Haarlem, bij haar ouders. Haarlem? Geen probleem. Dan gaan we naar Haarlem. Mijn dochter maakte bezwaar, want zij kon hem niet meer betalen dan de 20 euro die zij nog op zak had. De chauffeur gebaarde afwerend. Hij verlangde geen tegenprestatie.

Als mijn dochter me op dat moment had gebeld of geappt met de mededeling dat ze Amsterdam uitreed in de auto van een man met een mediterraan uiterlijk die gebroken Nederlands sprak, zou ik wellicht door een lichte paniek bevangen zijn geraakt, en zou ik haar op het hart hebben gedrukt om het aanbod van haar weldoener beleefd af te wijzen en de auto te verlaten zodra de gelegenheid zich voordeed. Gesteld dát die gelegenheid zich zou voordoen. Want die chauffeur was vast een naarling zonder respect voor rode stoplichten en snelheidslimieten.

Die chauffeur was vast een naarling zonder respect voor rode stoplichten en snelheidslimieten
Als er al een grote boze buitenwereld is, maakt mijn dochter daar tot nader order geen deel van uit

Maar mijn dochter voelde niet de aanvechting om mij te appen of te bellen. Zij was blij met het comfort dat de man aan het stuur haar bood. De weg tussen Amsterdam en Haarlem legden zij pratend af. Ik weet niet waarover zij het hadden, en het doet er ook niet toe. Wel weet ik dat hij haar voor de deur van haar ouderlijk huis afzette en haar een visitekaartje overhandigde waaruit bleek dat hij Turkse huwelijksfeesten arrangeerde. Zij moest hem nog maar eens bellen als ze in Amsterdam om vervoer verlegen zat.

Dit verhaal hoorde ik dus de volgende middag. Als een voetnoot bij een bondig verslag van het feest. En het was, wat mijn dochter betreft, vooral opmerkelijk omdat ze een gewone auto voor een taxi had aangezien. Over het vervolg heeft zij zich verheugd maar niet verbaasd. Want zij meende geen enkele reden te hebben om die aardige meneer te wantrouwen. Terecht, zoals we achteraf hebben kunnen vaststellen. En daar was de kous voor mijn dochter wel zo'n beetje mee af. Als er al een grote boze buitenwereld is, maakt zij daar tot nader order geen deel van uit. En daar kun je haar alleen maar gelukkig om prijzen.

Maar hoe zit het met haar vader, die vertrouwen in de medemens als een vorm van argeloosheid ziet - ofschoon hij daar op basis van persoonlijke ervaring niet eens zoveel reden voor heeft? Die was door het verhaal over de man die zijn dochter zonder bijbedoelingen thuisbracht toch een beetje in verwarring geraakt. Zeker nadat hij de man in kwestie per sms - dat wel - had bedankt voor zijn mooie gebaar. De reactie kwam per kerende post: 'Is geen probleem. Midden in de nacht jonge dame buiten laten. Als ik niet had gedaan. Ik zou heel erg vinden. Dat kan ik niet. Ze dacht dat ik taxi was, maar ze is veilig thuisgekomen. Dat is de belangrijkste.' In een volgend bericht liet hij weten dat 'we onderweg leuke gesprek' hadden. En hij herhaalde zijn aanbod om haar weer thuis te brengen 'als ze in Amsterdam komt, en ze kan geen vervoer vinden'.

Ik was ontroerd en ervoer hoe aangenaam het is om niet in een vooroordeel te worden bevestigd. Tezelfdertijd moest ik onderkennen dat er een vooroordeel was - in dit geval over niet-westerse landgenoten - dat voor demontage in aanmerking kwam. Natuurlijk heeft dat vooroordeel een voorgeschiedenis. Niet in mijn persoonlijk leven, maar in de actualiteit gedurende een lange reeks van jaren. Islamitisch terrorisme. Het feit dat Turken en Koerden hier hun vetes uitvechten. De gevallen van eerwraak - een afschuwelijk woord waarvan de ene helft met de andere in strijd is. Licht getinte mannen in Opsporing Verzocht. Adhesiebetuigingen vanuit de Turkse gemeenschap in Nederland aan de potentaat in Ankara. Allemaal dingen die sluipenderweg tot een nogal grimmig mens- en maatschappijbeeld hebben geleid. Natuurlijk kan uit een voorval dat botst met de perceptie niet worden opgemaakt dat de somberheid ongegrond is. Maar je mag wel aannemen dat zo'n voorval een veronachtzaamd onderdeel is van de realiteit.

Nog niet eens zo lang geleden zouden ook voor mij de eerzame bedoelingen van niet-Nederlandse medeburgers min of meer vanzelfsprekend zijn geweest. In het gezin waarin ik opgroeide, genoot de vreemdeling alom achting. Bij mijn vader hing dit samen met zijn kerkelijke achtergrond. Voor hem wekte de vreemdeling associaties met de wijzen uit het Oosten, met dolenden die geholpen moesten worden en met ontheemden die gekleed en gevoed moesten worden. Voor mijn moeder - in wie een romantische ziel huisde - school de attractie van de vreemdeling vooral in het feit dat hij geen Nederlander was. Want de Nederlander was, tja, zo gewoon. Zo Nederlands. Zo ingetogen.

Eén ding stond al snel voor mijn moeder vast: de Indiase cultuur was oneindig veel verfijnder dan de onze

Om aan die ingetogenheid te ontkomen, maakte zij met mijn vader per Volkswagen Kever lange reizen naar de Balkan en naar Turkije. De dia's waarmee ze terugkwamen, getuigden van de overweldigende gastvrijheid die ze daar bij vaak wildvreemde mensen hadden ondervonden. Mijn moeder gaf zich dan ook over aan de neiging om de eerste gastarbeiders in Nederland, in mijn ogen, overmatig welwillend te bejegenen. Al was het maar omdat het natuurlijk vreselijk zielig was om in een kil land als het onze een karig inkomen, bestemd voor de achtergebleven familie, bij elkaar te moeten scharrelen.

In Utrecht gingen we, in een tijd dat de pizza nog een culinaire rariteit was, geregeld eten in een van de eerste Turkse restaurants, gevestigd in een wijk die spoedig plaats moest maken voor Hoog Catharijne. Vergenoegd nam ze er alle exotische geuren en geluiden in zich op. Maar het bleek nog exotischer te kunnen: niet lang na de ontdekking van het Turkse restaurant kwam een Indiaas gezin in ons dorp wonen. Mijn moeder ontfermde zich over hen en stelde haar keuken op Indiase feestdagen beschikbaar voor de bereiding van Indiase maaltijden. Eén ding stond al snel voor haar vast: de Indiase cultuur was oneindig veel verfijnder dan de onze.

Mijn ouders waren, met andere trouwe klanten van de Wereldwinkel, dan ook van mening dat onze samenleving best wat kleur kon gebruiken. En hoewel ikzelf op een zeker moment wel een beetje genoeg kreeg van de grammofoonplaten met volksmuziek uit verre landen en van maaltijden zonder Hollandse ingrediënten, was ik toch beïnvloed door de positieve vooringenomenheid tegenover de vreemdeling. En die gezindheid raak je niet ogenblikkelijk kwijt. De folders in zes landstalen waarmee de bewoners van multicultureel Nederland tot diep in de jaren negentig op hun sociale rechten werden geattendeerd, getuigden voor mij van beschaving. Turkse winkeliers hadden bij mij een streepje voor op Nederlandse branchenoten. Zelfs voelde ik mij destijds geroepen om een buurvrouw die zich beklaagde over de misdragingen van haar Marokkaanse echtgenoot bestraffend toe te spreken. Iets in de trant van: 'Bianca, dat kun je zo niet zeggen.'

Maar gaandeweg kwam de sleet in die gezindheid. Onder invloed van nieuwsfeiten waarin de vreemdeling geen heldenrol speelde, maar ook onder invloed van alledaagse ervaringen: het feit dat in dat leuke Turkse winkeltje na al die jaren nog steeds geen Nederlands werd gesproken, de aanblik van schotelantennes op galerijflats en van Turkse vlaggen op de Erasmusbrug. Bedreigd voel ik mij er niet meteen door, maar ik ben mij als Nederlander op een zeker moment wel afgewezen gaan voelen door al die mensen in ons midden die de gebruiken van het land van herkomst zo demonstratief bleven koesteren. Mijn moeder - zij overleed in 2014 - had daar kennelijk geen problemen mee. Ik wel, want ik vind Nederland een prettig land dat het niet verdient om te worden afgewezen door de mensen die er wonen.

De Wereldwinkel.Beeld Raymond Rutting

En zo heeft positieve vooringenomenheid zich tot negatieve vooringenomenheid ontwikkeld, en ben ik individuele 'vreemdelingen' gaan associëren met de veronderstelde ondeugden van de groep waartoe zij behoren. Ik koester het niet, maar zo is het nu eenmaal gegaan. Niet alleen bij mij maar bij vele anderen in dit land. Dat is misschien wel de synopsis van het multiculturele drama. De vraag is hoe we omgaan met dat negatieve vooroordeel. Zijn we erop uit het te bevestigen en stemmen we onze waarneming van de maatschappelijke werkelijkheid daarop af, of vinden we het prettiger om van ons vooroordeel te worden verlost?

De grimmigheid van het multiculti-debat ten spijt, denk ik toch dat de meeste mensen de laatste optie verkiezen. Al was het maar omdat een wereldbeeld van antagonismen, van wij tegenover de anderen, zo vreugdeloos is en zo weinig perspectieven biedt. Hoe graag mensen aan dit wereldbeeld willen ontkomen, bleek dit jaar onder andere uit het rouwbeklag na de hartstilstand bij Ajax-belofte Appie (Abdelhak) Nouri. Dat gaf niet alleen uitdrukking aan treurnis over het lot van een jonge voetballer en diens familie, maar ook aan de behoefte aan collectieve ervaringen. Het feit dat Marokkanen, Nederlanders en anderen met hetzelfde oogmerk bijeenkwamen, ontroerde misschien nog wel meer dan het lot van Appie Nouri zelf.

Alle Menschen werden Brüder dus? Nee, zo is het natuurlijk ook weer niet. Deze samenleving herbergt botsende culturen. Dat verhelp je niet met rituele odes aan veelkleurigheid of met tv-reclames die suggereren dat hoofddoekdraagsters ook leuk meedoen met burendagen en straatbraderieën. Wat wel helpt, zijn ontmoetingen met mensen die niet beantwoorden aan het beeld dat we hebben van de groep waartoe zij behoren. Voor de generatie van mijn dochter zijn die ontmoetingen wellicht meer gangbaar dan voor de oudere generaties, die niet blij zijn met de kleurverandering die de samenleving in korte tijd heeft ondergaan, of die juist beroofd zijn van multiculturele illusies. Jongere Nederlanders hebben daarvan minder last. Voor hen is de multiculturele samenleving een gegeven, net als Twitter en Facebook. Zij zullen minder snel een verband zien tussen terrorisme en de islamitische slager bij hen om de hoek. En ze laten zich onbekommerd door een aardige Turk van Amsterdam naar Haarlem rijden. Niet zijzelf maar hun vaders raken daardoor iets van hun vooroordelen kwijt.

Vinden we het prettiger om van ons vooroordeel te worden verlost?